Brons
M 29 CM
Friedrich Nietzsche. Friedrich Nietzsche is in 1844 als zoon van een dominee geboren in Wicken, Saksen. Na een korte studie theologie stapte hij over naar klassieke talen. In 1869 werd hij bijzonder hoogleraar in Basel. Zijn eerste boek Die Geburt der Tragödie (1872) werd slecht ontvangen. Aan de vervulling van zijn dienstplicht kwam vroegtijdig een einde door een val van een paard, waar hij mogelijk een duurzaam hersenletsel aan overhield. Door hoofdpijnen en afnemend zicht geplaagd ging Nietzsche na 10 jaar met pensioen. Op en neer reizend tussen Zwitserland en Italië schreef hij nog een zestal boeken, waaronder Die frönliche Wissenschaft (1881-82), Jenseits von Gut und Böse (1886) en Zur Genealogie der Moral (1887) tot hij in 1889 in Turijn geestelijk instortte. In 1900 is hij in Weimar gestorven.
Als er zoiets als het leven van een gepijnigde geest bestaat, dan komt het leven van Friedrich Nietzsche daar zonder meer voor in aanmerking. Niet alleen vanwege zijn slepende ziektegeschiedenis en gebrek aan erkenning, maar ook door de radicale inzet van zijn denken. Nietzsches filosofische leven staat in het teken van een totale verwerping van de intellectuele, culturele en emotionele verworvenheden van de christelijke cultuur. Hij beoogt een herwaardering van alle waarden. Aanvankelijk begeesterd door Schopenhauer en Wagner neemt hij al spoedig afstand van beiden om daarna stelselmatig filosofische noties als het ‘ware’, ‘goede’ en ‘schone’ te ontmantelen en de metafysische grondslag van de werkelijkheid en de wereld – het Ene en God – met zijn filosofische hamerslagen te bestoken.
Rusteloos heen en weer reizend tussen Italiaanse en Zwitserse steden wijdt Nietzsche zich aan een dubbele taak: enerzijds de vernietiging van de christelijke waarden en de beschrijving van het eraan inherente nihilisme, anderzijds de ont-wikkeling van zijn eigen afgrondelijke inzichten: de Wil tot Macht, de Eeuwige Wederkeer en de Ubermensch. Volgens de filosoof met de hamer zou niet het eigenmachtige subject – de God op aarde – maar een dynamisch krachtenveld de menselijke wil en het handelen bepalen. Nog minder is het de vooruitgang naar een hemels of werelds paradijs dat de loop der dingen oriënteert, maar de terugkeer en hernemen van telkens weer dezelfde intensiteiten die ieder werelds wezen ongewild moet doorlopen. Evenmin is de mens de ultieme gestalte waarin de evolutie zich voltooit, zoals veel negentiende-eeuwse evolutionisten menen, maar de overgang naar een andere levensvorm.
In Also sprach Zarathustra (1883) zet Nietzsche deze ijkpunten van zijn denken als afgrondelijke gedachten, de Bijbel parodiërend, uiteen. De verstrengeling van het denken in zichzelf komt naar voren in het hoofdstuk “Van visioen en raadsel”. Zarathustra loopt bergopwaarts naar de poort waarboven staat: ‘Ogenblik’. Als het kruispunt van alles wat geweest is en alles wat nog komen gaat, overschrijdt het ogenblik de lineaire tijd waar de moderne mens in verstrikt is geraakt. Het Ogenblik als momenturn neemt alles in zich op wat gebeurd is en nog te gebeuren staat. Zelfs de gedachte van Zarathustra aan dit moment zelf: “En deze trage spin die voort kruipt in de maneschijn, en deze maneschijn zelf en ik en jij bij deze poort, samen fluisterend, van eeuwige dingen fluisterend – moeten wij niet allen al eens geweest zijn?”